Het is al aan het schemeren als ik, voor mijn kantoor, de
bus in stap naar huis. Ik ben niet de enige die zijn werkdag er op heeft
zitten. De bus zit vrij vol. Halverwege de bus is nog een plaatsje vrij. Ik
haal de Spits uit mijn tas en probeer het nieuws van de dag door te nemen.
Enkele bushaltes en een paar straten verderop stopt de bus.
De deuren gaan open. Ik hoor een getik. Het lijkt alsof iemand, met iets van
metaal, tegen de bus aan tikt. Ik leg de krant op mijn schoot en kijk naar
buiten. Voor de bus staat een oudere dame, met een grote donkere zonnebril op.
“Is dit lijn 5, die door de Wapenrustlaan rijdt?”
“Nee, ik ben bus 15, maar ik rij wel door de Wapenrustlaan”
“Weet u waar de Auroralaan is, daar moet ik er uit?”
“Nee, het spijt me, ik ben hier niet bekend.”
“Op de heenweg was het de eerste halte aan de linkerkant.
Het zal nu wel, nou ja, aan de rechterkant zijn.”
“Chauffeur, de halte Auroralaan is de laatste halte in de
Wapenrustlaan” roept iemand van achter uit de bus.
“Dank u wel” zegt de chauffeur.
“Ik waarschuw u wel als ik er ben” zegt hij dan tegen de
dame.
De dame loopt tastend door het gangpad, de stok strak tegen
zich aanhoudend. Glijdend gaat haar oude hand langs de banken. De mensen in de
bus kijken naar de schuifelende dame, maar niemand staat voor haar op.
“Komt u hier maar zitten” zeg ik en pak de dame bij de mouw
van haar jas.
“Dank u wel mijnheer. Is daar nog plaats?”
“Ja hoor, komt u maar naast mij zitten.”
“Dank u beleeft, u bent werkelijk een heer” zegt de dame.
“Dat valt ook wel mee. Het is niet meer dan normaal, dat ik
voor u op sta.”
“Nou, tegenwoordig is het niet meer zo vanzelfsprekend dat
mensen opstaan voor een oude-van-dagen”
“Daar heeft u helemaal gelijk in en dat stoort mij enorm. Ik
vind dat de jeugd van tegenwoordig wat meer respect mag tonen. Ze voeren niets
uit, ze hangen maar, ze vernielen maar, altijd keiharde muziek, wat iedereen
maar mooi moet vinden. Ze schelden iedereen maar uit, nooit is het hun
probleem, nee respect is ver te zoeken. Dat is iets uit de vorige eeuw.”
“Als ik vragen mag, u bent toch niet zo oud?”
“Nee, dat valt nog reuze mee. Ik ben geboren in 1971, dus
dan ben ik …”
“Dan bent u net zo oud als mijn oudste kleinkind. Ach
meneer, zo veel verschilt de jeugd van nu niet met de jeugd van vroeger. Toen
ik zo oud was als de jeugd van tegenwoordig, was ik net zo. Mijn ouders waren
ook streng en ouderwets en school, liever niet. Het was oorlog en school was
niet altijd fijn. Soms gingen wij niet eens naar school. U wilt mij vast niet
geloven, maar iedere avond Mens-erger-je-niet spelen met je vader en moeder, is
op een moment ook vervelend. Nee, zo donker zie ik onze samenleving niet in.”
Een donkere jongen, van een jaar of 15, honkbalpetje op,
draait zich even om en kijkt mij glimlachend aan. Ik krijg een warm gevoel.
Mijn hoofd doet opeens enorm pijn. Ik kan wel door de grond zakken.
“Halte Auroralaan” klinkt het dan door de bus.
“Ben ik er al bijna?”
“U bent er bijna. De volgende halte moet u er uit. Ik zal
wel even op het knopje drukken.”
Als ik op het knopje springt het lichtje voor in de bus op
rood. De bus remt langzaam en stopt bij de halte.
“Ik zal u even helpen” zeg ik.
“Dank u zeer, u bent echt een bijzonder vriendelijke
jongeman”
Ik sta op, pak de dame bij de hand en help haar voorzichtig
overeind. Ik loop wel even met u mee naar de deur. De dame pakt haar stok.
Behoedzaam loopt ze de trap af, tikkend tegen de wanden van de deuropening.
“Het is donker buiten” zeg ik volledig overbodig.
“Voor mij schijnt de zon altijd jongeman.”De dame zet haar
zonnebril nog maar een goed en loopt dat het pad af, richting de huizen aan de
Auroralaan.